Van bij het begin van de XIIIde eeuw, was Dourbes verdeeld in twee heerlijkheden: Dourbes-le-Val (Hauteroche) was in handen van de familie van Hierges en hing af van het prinsdom Luik, terwijl Dourbes-le-Mont (het oude château Biot) ressorteerde onder de heerlijkheid van Haybes in het Luxemburgse en later Naamse provoostschap van Poilvache.
De ruïnes van de middeleeuwse burcht van Hauteroche liggen op de top van een uitlopende rots die de Viroin vanop een hoogte van circa 50 meter overheerst. De burcht wordt afgeschermd door het abrupte reliëf, behalve in het oosten waar twee opeenvolgende grachten haar van het plateau afzonderen.
Veel historische gegevens zijn er niet en volgens de Graaf van Villermont wordt het kasteel van Hauteroche voor het eerst vermeld in het begin van de XVde eeuw.
De eerste vermelding van Dourbes dateert van 868-869 in de polyptiek van Lobbes (polyptyque de Lobbes) waarin de eigendommen van de abdij worden beschreven.
De eerste leenheer die in geschriften voorkomt, is Frédéric de Dourbes. Hij wordt vermeld in charters omstreeks 1060 en 1064. Hij is getuige van het charter van bisschop Theoduin ten gunste van de abdij van Florennes.
De heerlijkheid Dourbes-le-Val maakte deel uit van het domein van Florennes (Rumigny) en was leenplichtig aan het hof van Surice, dat los stond van de heerlijkheid Florennes.
Yolande, dochter van Nicolaas III van Rumigny, in 1214 weduwe van Henri, Heer van Hierges, hield aan haar huwelijk twee kinderen over: Gilles, Heer van Hierges, die in 1219 zonder nazaten stierf, en jonkvrouw Eva, die in het huwelijk trad met Gobert d'Orbais, Heer van Bioul.
De heerlijkheid Dourbes-le-Val was sinds het laatste gedeelte van de XIIIde eeuw in handen van Gilles de Jauche, neef van Gilles d'Orbais, en zal in dezelfde familie blijven tot het begin van de XVde eeuw.
David, bastaard van Aymeries, was in het bezit van de heerlijkheid na de familie de Jauche. Hij zou zijn rechten op Dourbes-le-Val verkregen hebben via zijn moeder Gilette, Vrouw van Berlaymont, Hierges, enz.
Het kasteel kwam vervolgens opnieuw in handen van de familie de Berlaymont en ging van de Egmonts naar de Pignatelli's en tot slot naar de familie d'Arenberg.
Om de versterkingen van de oude burchten die Robert de Berghes, prins-bisschop van Luik, rond het burggraafschap van Couvin bezat in hun staat te herstellen, hief hij in 1551 bij de boeren uit het kwartier tussen Samber en Maas een belasting van 18000 florijnen; de bijdrage van Dourbes-le-Val aan deze belasting werd vastgelegd op 3600 florijnen of 25 florijnen en 15 potten ???? per haard.
Tevergeefs, want drie jaar later, in 1554, tijdens de Frans-Spaanse oorlog waarbij Henri II en Keizer Karel het tegen elkaar opnemen, wordt het kasteel van Hauteroche vernield door grootofficier Anne de Montmorency, heerser van Mariembourg dat voortaan Henribourg zou heten als eerbetoon aan de koning van Frankrijk Henri II.
Het jaar dat daarop volgt gaat Willem van Oranje in de tegenaanval en verovert hij de kastelen van Fagnolles, Couvin en Boussu die stuk voor stuk ontmanteld worden.
Dourbes ondergaat wellicht hetzelfde lot. De eigenaar verlaat het kasteel dat volledig vervalt.
De oorspronkelijke slottoren (donjon) kon dienen als verblijf voor een kleine heer uit de Romaanse tijd.
De slottoren vormt een rechthoek van 8,50 m op 8,25 m en bestond uit drie niveaus die minstens 13 m hoog reikten.
De deur die zich logischerwijze op het eerste niveau zou moeten bevinden en de schoorsteen, die tegen de westelijke of de noordelijke wand moet hebben gestaan, zijn verdwenen.
Op het gelijkvloers bevindt zich een kelder met een nis in de wand. Ooit was deze kelder gewelfd.
Aan de basis zijn de muren tussen 2,30 m en 2,60 m dik.
Waarschijnlijk werd in de XIVde eeuw naast de ingang een tweede toren gebouwd van 6,70 m op 5,70 m met muren die tussen 1,15 m en 1,75 m dik waren.
De tussen 1,30 m en 1,40 m dikke buitenmuren uit de XIIIde eeuw vormen een bijna rechthoekig vlak van 28,70 m op 21,90 m, wat karakteristiek is voor burchten die gebouwd werden onder invloed van de Franse militaire architectuur.
Alleen aan de zuidkant is het tracé aan de vorm van de rots aangepast.
De ingang, die langs de noordkant van de slottoren loopt, bestond uit een lange gang die van binnenuit werd afgesloten door een smalle deur.
Later werd de deur aan de buitenkant geflankeerd door twee volle torentjes (kasteeltje) waardoor de breedte van de doorgang beperkt werd tot circa 1,70 m.
Het gewelf dat een zaal boven de gang ondersteunt is waarschijnlijk een overblijfsel van deze verbouwing.
Onder de vlag van de Nationale Dienst voor Opgravingen vatte de heemkundige kring 'Cercle Archéologique des Fagnes' opgraving-, opruiming-, versteviging-, restauratie- en klasseringwerken aan.
Léon MANDERVELD stierf op 11 juli 1992 op 76-jarige leeftijd. Hij werd in 1916 in Nederland geboren, genoot een opleiding tot industrieel architect en maakte gebruik van zijn pensioen om zijn passie voor kastelen, sloten en burchten uit onze contreien te voeden. Gedurende een periode van ongeveer twaalf jaar doorkruiste hij de streek op zoek naar documenten, teksten en allerhande informatie om zijn werk te verwezenlijken.
Met zijn tekenpen in de hand, getuigt hij van zijn kunstenaarstalent en reproduceert hij al onze kastelen steen per steen. Hij voegde aan dit monnikenwerk een reeks historische boekjes toe die zijn gravures vergezellen.